Waarom noemen we het ‘reizen’ als we drie maanden op vakantie gaan? Deel 2: Bezoek bijzondere plekken, word een bijzonder mens.
Spoiler: Filosofen waren al kritisch op ons verlangen naar reizen, lang voordat wij het backpacken ontdekten.
In deel 1 van deze serie onderzocht ik hoe we onszelf graag boven andere toeristen plaatsen door onze vakantie een ‘reis’ te noemen. Vandaag kijk ik verder: wat zegt de filosofie hierover? Na een introductiecursus (ja, ik was de enige zonder grijs haar in de zaal) en een boek van Alain de Botton verder, durf ik het denken voorzichtig te betreden.
Volgens hedendaags filosoof Agnes Callard gaan we op reis (lees: vakantie) omdat we verandering zoeken. Niet alleen van landschap, maar van onszelf. Precies daar ontstaat dat kleine leugentje dat we een ‘reis’ noemen. Want ook al staan we in exact dezelfde wachtrij als iemand anders, we voelen ons anders. De ander is de toerist. Wijzelf: de eenling. Op zoek naar inzicht, richting, verlichting, you name it.

Maar wat als iedereen dat denkt? Dan staan we dus allemaal met ons eigen verheven motief te wachten op exact hetzelfde: een gate, een betere versie van onszelf of een koffie van €6,40. Callard legt uit dat we reizen steeds meer zijn gaan zien als prestatie. Als een manier om jezelf te verrijken met ervaringen, ontmoetingen, verhalen. “See interesting places, have interesting experiences, become interesting people,” vat ze het samen.
Wie met een goedgevulde rugzak aan inzichten wil thuiskomen, moet dus genoeg meemaken — maar ook weer niet té veel. Optimale uitdaging, weet je nog? Voor wie zijn transformatie liever niet aan het toeval overlaat (of het nu gaat om een inspirerend gesprek of een spirituele doorbraak), is er altijd nog het retreat. Zo valt persoonlijke groei gewoon in te boeken.

Maar dan komt Callard met een pijnlijke observatie: hoe zuiver je intenties ook zijn, reizen is als een boemerang. Je maakt van alles mee, maar eindigt waar je begon. Want voor je het weet, glip je moeiteloos terug in je oude patronen.
Ik vind dat wat streng, maar herken het meteen. Iedereen die terugkomt van backpacken wil ‘minder op z’n telefoon zitten’ en leeft volgens het dag-tot-dag-principe. Datumprikkers? Taboe. Tot we drie weken later weer braaf onze beschikbaarheid aanvinken. Want wie hier iets wil plannen, moet eraan geloven. Bye, voornemens. Dag, verlichte levensstijl.
Reizigersillusie
Is dat erg, dat we reizen vooral inzetten voor onszelf? Die vraag dringt zich op, en Agnes Callard draait er in haar essay A Case Against Travel niet omheen. Reizen, stelt ze, is in de kern egoïstisch. Je gaat niet voor een ander. Je bestemming, de activiteiten, zelfs de mensen die je ontmoet: alles is een middel. Een manier om te halen wat jij nodig denkt te hebben. Ontspanning. Groei. Of gewoon herinneringen met vrienden en familie.
Als ik luister naar gesprekken in mijn bubbel, herken ik dat wel. De wens om te gaan backpacken is er vaak al voordat het land gekozen wordt. Op basis van een combinatie van reisverhalen, Instaplaatjes, regenseizoenen en de stand van de munt wordt dan bepaald waar je jezelf hoopt te vinden.
Pessoa, Emerson, Chesterton: ze zagen een ironie die nog steeds snijdt: we vertrekken met het plan om de beste versie van onszelf te worden, maar belanden als onze meest oppervlakkige zelf op bestemming. Onrustig, gehaast, onvoorbereid. Die discrepantie noemen ze de reizigersillusie.

En die illusie leeft voort. Want hoewel we de locatie vaak zien als decor voor zelfontwikkeling, hebben we ons meestal amper verdiept. De geschiedenis komt wel aan bod bij de walking tour, de taal hoeft niet want “ze spreken daar toch wel Engels?”, en wat betreft lokale gebruiken, dat zien we ter plekke wel.
Ondertussen irriteert niemand ons meer dan de toerist die niets weet en zich daar ook niet voor lijkt te schamen. Niet doorhebben dat je jezelf nauwelijks verandert, maar wel impact hebt op de plek waar je komt, dat is het échte ongemak, volgens Callard.
Want wat verandert er eigenlijk het meest tijdens onze reizen? Niet wijzelf, maar de gebieden die we bezoeken. McClanahan beschrijft in The New Tourist hoe een videoclip van Justin Bieber in een IJslands natuurgebied leidde tot een explosie aan toerisme, met blijvende schade aan het landschap. Ook culturen blijven niet buiten schot. White Lotus is bedoeld als satire op luxe toerisme, maar de beelden bleken juist een trigger: na seizoen drie, opgenomen in Thailand, steeg het luxe toerisme daar met 35%.
Misschien is dat wel de grootste illusie: dat je op reis iets wezenlijks in jezelf verandert. Terwijl de échte transformatie zich buiten jou voltrekt, en meestal niet in positieve zin.

Authenticiteit
Misschien denk je: ik laat me niet gek maken door trends. Je zoekt geen perfect plaatje, maar het échte leven. Authentiek. Onaangeraakt. Zo dachten ik en mijn familie er ook over, tijdens een vakantie in Tanzania. Massai-dorpen waar andere bussen stopten sloegen we over, onze gids John wist wel iets beters. Een stam die communiceerde in klikgeluiden. Geen toeristenbus te bekennen. Wij voelden ons uitverkoren.
Bij aankomst volgde een show van jewelste: we werden voorgesteld aan mannen in dierenhuiden met namen als click-clock-clong en clang-chin. We klapten beleefd. We hadden het gevoel dat we iets zeldzaams meemaakten.
Tot een paar maanden later de filmpjes opdoken. “The clicking tribe” ging viraal, en gaf exact dezelfde show. We gniffelden nog, in de familie-groepsapp. Maar toen het derde, vierde, vijfde filmpje opdook, was de magie verdwenen. We waren er met open ogen ingetuind. Terwijl gids John ons bleef verzekeren dat hij ons enkel ‘the real Tanzania’ zou laten zien.
Dus: waar ging het mis? Moesten we boos zijn op onze gids, die ons precies had gegeven wat we wilden? Nee, en dus vooral op onszelf, omdat wij maar al te graag wilden geloven dat alleen wij zo’n unieke ervaring meemaakten.
Want wat ooit een afgelegen gemeenschap was, heeft allang geleerd dat toeristische fascinatie omzet betekent. Dus wordt de ervaring aangepast. Getuned. Tot het precies dat is wat de bezoeker zoekt. Je denkt dat je dichterbij komt, maar kijkt vooral naar een zorgvuldig gecomponeerde voorstelling. Het toeristisch schijnparadijs, noemt Callard dat. Ze dramt dat de authenticiteit waar jij zo naar verlangde, verdwijnt met jouw komst.
Zo komt het verhaal rond: ook al denken we onszelf boven andere toeristen te verheffen, het land ziet ons gewoon als wat we zijn: toeristen. Dat schept een dubbele kloof. Tussen hoe wij onszelf zien en hoe we worden gezien, en tussen hoe een land zich werkelijk gedraagt, en hoe het zich aan ons voordoet.
McClanahan vatte dat mooi samen:
"People want to take the unbeaten path, and in doing so they beat the path and sell the path to people who want to do the same. And the path becomes a well-beaten path."
Leuk, herkenbaar, confronterend, interessant en inspirerend stuk, dank je wel 👏.